Wij staan elk jaar in de top 3 van de beste advocatenkantoren op het gebied van klanttevredenheid.
Geprivilegieerde en een verblijfsvergunning onbepaalde tijd
Deze zaak betreft een geprivilegieerde vreemdeling die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft aangevraagd. Die is afgewezen door de IND omdat de geprivilegieerde vreemdeling niet meteen voorafgaande aan de aanvraag 10 jaar verblijf in Nederland heeft gehad. Edward van Kempen heeft deze zaak bepleit voor de rechtbank.
De feiten zijn als volgt: de vreemdeling heeft als familielid van een geprivilegieerde een verblijfsvergunning als geprivilegieerde gehad in Nederland in de periode van 29 oktober 2006 tot 16 februari 2018. Dus meer dan 10 jaar. De moeder van de vreemdeling werkte in die periode voor het Internationaal Joegoslavië Tribunaal van de Verenigde Naties. In maart 2018 heeft hij zich uitgeschreven uit de Basisregistratie personen en is toen naar de Verenigde Staten. In 2022 heeft hij bij de IND een aanvraag voor een permanente verblijfsvergunning (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd) ingediend. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn leven in Nederland gewoond en wil daarom opnieuw in Nederland verblijven. Hij is ook ingeschreven bij een school in Den Haag.
De IND wijst de aanvraag af omdat hij niet direct voorafgaand aan de aanvraag ten minste tien jaar een geprivilegieerde verblijfsvergunning heeft gehad.
Edward van Kempen voert namens de vreemdeling aan, dat nergens in de wet en regelgeving staat dat de periode van tien jaar verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag moet zijn geweest. Het is in strijd met het legaliteitsbeginsel om dit vereiste tegen te werpen. Op het moment dat de aanvraag is ingediend (en nog steeds niet), is de eis van tien jaar verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag niet in de Vreemdelingenwet en niet in het Vreemdelingenbesluit 2000 te vinden.
De rechtbank stelt inderdaad vast dat uit artikel 3.93 van het Vreemdelingenbesluit 2000 – dat de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voor geprivilegieerde vreemdelingen regelt, niet met zoveel woorden volgt, dat sprake moet zijn van rechtmatig verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag.
De rechtbank vervolgt dan, dat de rechtbank daarom zal beoordelen hoe deze bepaling uitgelegd moet worden. Dit doet de rechtbank aan de hand van de wetshistorische en wetssystematische uitleg.
De rechtbank komt tot de conclusie in de uitspraak dat de geprivilegieerde in deze casus niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Voor de rechtbank is daarbij van belang dat als het standpunt van de vreemdeling zou worden gevolgd, dit betekent dat geprivilegieerde vreemdelingen en hun gezinsleden een onbeperkte terugkeeroptie naar Nederland zouden hebben. Zij kunnen dan namelijk na tien jaar een geprivilegieerde verblijfsvergunning in Nederland te hebben gehad, Nederland verlaten en alsnog op elk moment (ook al is dat vele jaren later) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Volgens de rechtbank heet de wetgever dat niet beoogd.
Tegen deze uitspraak is door Edward van Kempen hoger beroep ingesteld. Wordt vervolgd dus.